COLUMN – KLAUTERKABOUTERS

Ik ben gezegend met een stel klauterkabouters. Of misschien kan ik beter zeggen dat mijn zoons lijden aan een niet te stuiten ontdekkingsdrift. Ze klommen nog voordat ze een jaar waren uit hun ledikant. Een jaar later bedwongen ze als volleerde alpinisten alle zorgvuldig geïnstalleerde traphekjes in huis. Des te groter ze groeiden, hoe hoger ze het opzochten. Als apotheose klom de oudste zoon op vijfjarige leeftijd op het dak via het veluxraam in zijn slaapkamer. Alles went overigens. Inmiddels kijk ik er niet echt meer van op als ik één van mijn kinderen weer eens bovenin een lantaarnpaal zie hangen. Ik adem in, adem uit en houd mezelf maar voor dat dit nu eenmaal is wat jongens doen. Ook bedenk ik me dat Columbus vast nooit per toeval op Amerika was gestuit als hij niet aan dezelfde drang tot verkennen had geleden als mijn zoons.

Zoals het nu eenmaal gaat in tijden van corona, zat ik gistermiddag aan de keukentafel te werken terwijl Sam en Jim zich vermaakten in de achtertuin. Ze timmerden, schommelden en zochten naar wormen om mee te vissen. Zo nu en dan schoten ze lachend door mijn gezichtsveld dus ik maakte me geen zorgen. Er vervloog zeker een uur. Net toen ik me bedacht dat het wellicht tijd was voor koffie, koekjes of eventueel een glas knisperkoude rosé, zoemde mijn telefoon. Achteloos klikte ik het zojuist binnengekomen bericht van een buurman aan.

Ik dacht: je wilt vast wel weten
dat je kinderen in die boom in
de hoek van je tuin zijn
geklommen. Ze zwaaiden net
heel lief naar me maar het lijkt
me nogal hoog.

Uiteraard rende ik direct de achtertuin in. Ondertussen vervloekte ik Maarten omdat hij die welig tierende boom nog steeds niet had gesnoeid. In eerste instantie zag ik mijn zoons niet. Geen spoor van hun blonde hoofdjes te midden van het gebladerte. In gedachten zag ik hen al aan de andere kant van de schutting liggen met gebroken ledematen. Ik vreesde oprecht het ergste tot dat ik het welbekende gelach hoorde van twee jongens die zich onzichtbaar waanden. Ik draaide me in de richting van het geluid. En toen zag ik hen. Of nou ja, niet helemaal. Tussen het groene gebladerte door viel mijn oog op twee paar kaplaarsjes bungelend over de rand van de naastgelegen garage. Om de situatie beter te kunnen overzien, klom ik op een boomstronk. Vervolgens duwde ik voorzichtig enkele takken opzij en aldaar keek ik in de uitgestreken smoelwerken van de schepsels die ik eens op de wereld had gezet. Vol bravoure keken ze me aan vanuit de roestige dakgoot.

Wel verdomme…,’ riep ik maar maakte mijn zin niet verder af. In plaats daarvan ademde ik in en weer uit voordat ik opnieuw begon. ‘Jongens, wat doen jullie daar?’ vroeg ik streng.

Nou gewoon, we zijn piraten en we zitten in ons kraaiennest op de uitkijk,’ antwoordde mijn eerstgeborene schouderophalend. Zijn jongere broer gaf me met een blik te kennen dat hij daar niets aan had toe te voegen.

Ik zuchtte. Even dacht ik weer aan Columbus. Die had zijn moeder in Genua vast ook regelmatig tot wanhoop gebracht.

Delen:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *