Column – Geen zwemdiploma

Stralend kwam Jim afgelopen zaterdagmorgen de trap afgelopen. Hij droeg zijn joggingpak en zijn favoriete gympen die eigenlijk al te klein waren. Zijn groene zwemtasje bungelde om zijn schouder.

Ik wil naar zwemles,’ zei hij toen hij naast me stond.

Dat kan niet, lieverd,’ zei ik.

Waarom niet?

Het zwembad is dicht door het coronavirus,’ antwoordde ik. ‘Net als school.

Ik zag zijn gezicht betrekken. Het was alsof ik getuige was van hoe de maan plotseling de zon verduisterde. Luttele seconden later begon zijn onderlip te trillen. De eerste traan liet een slakkenspoor achter op zijn wang.

Kom eens hier,’ zei ik en trok zijn onwillige lijfje tegen me aan. ‘Vorige week was er ook geen zwemles en de week daarvoor ook niet. Weet je nog?

Jim schudde zijn hoofd. Er klonk gesmoord gehuil en ik voelde hoe zich een natte vlek in mijn shirt vormde.

Als dit allemaal voorbij is dan ga je weer lekker zwemmen,’ probeerde ik. ‘En misschien kunnen we vanmiddag het opblaasbadje in de tuin zetten. Lijkt je dat wat?’

Even was het stil op wat gesnik na.  ‘Je begrijpt het… het… gewoon niet…

Wat begrijp ik niet, lieverd?

Met hernieuwde kracht richtte Jim zich op en keek me aan met opengesperde ogen. En toen kwam het hoge woord eruit: ‘Als ik niet naar zwemles kan dan… dan… moet ik bandjes om als we naar de camping gaan…’ Opnieuw begon hij te huilen. Ik streelde hem over zijn schokkende ruggetje.

Ik weet het,’ fluisterde ik. Vervolgens zweeg ik want ik wilde hem nog niet vertellen dat de kans klein was dat we deze zomer zouden doorbrengen op een Franse camping.

En…en…en dan ben ik straks al zes… als ik af moet zwemmen…

Ik knikte en wiegde mijn kind heen-en-weer terwijl ook mijn tranen onmachtig prikten in mijn ooghoeken. Ik dwong mezelf om te denken aan het leed dat zich af moest spelen binnen ziekenhuismuren en aan al die mensen die eenzaam stierven maar het lukte me niet. Althans, niet op dit moment. Voor nu bestond alleen het verdriet van dit kleine jongetje. En ofschoon niet mogen afzwemmen geen onoverkomelijk leed was, was dat voor mijn jongste zoon onvoorstelbaar erg. En dat mocht, hield ik mezelf voor. Ook dit verdriet mocht er zijn. Ik deed daarom wat moeders behoorden te doen. Ik hield hem net zolang in mijn armen tot hij bedaarde. Er verstreken zeker tien minuten voordat hij zijn gezicht vol rode vlekken weer naar me ophief.

Mama, dit is gewoon heel erg stom, hè?

Ontzettend stom,’ beaamde ik. ‘Wil je weten hoe stom dit is?

Ja.

‘Dit is net zo stom als poep in je haar.

En daarop lachten we samen door onze tranen heen.

Delen:

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.