Column – bosduivels

Er heerste een serene rust in het bos. De lentezon die door het bladerdak brak, deed de vochtige aarde stomen. Verzonken in gedachten keek ik naar Sam en Jim die in hun gele regenjassen voor me uit renden over het pad. Het had een idyllisch plaatje kunnen zijn ware het niet dat ze elkaar schreeuwend achterna zaten met stokken. Bevreemdend genoeg hoorde ik de oerkreten die ze uitsloegen amper. Gewenning wellicht. Of mogelijk leed ik aan permanente gehoorschade na bijna acht jaar jongensmoederschap. Het scheen me in ieder geval een goede beslissing om hen al zo vroeg in de ochtend op deze plek te laten uitrazen.

Ik zag de moeder met de kinderwagen pas toen mijn zoons haar al vrij dicht waren genaderd. Haar lichtelijk voorover gebogen houding verried dat ze niet al te lang geleden was bevallen.

Sam, Jim, kijk uit voor die mevrouw!’ riep ik mijn alsmaar voorwaarts stormende zoons nog toe maar ze scheerden al rakelings langs haar heen. Voor hen bestond ze niet omdat ze zich ridders waanden, of indianen, of weet ik veel wat.

Sorry!’ riep ik naar de moeder terwijl ik mijn pas versnelde.

Ze keek om zonder iets te zeggen.

Ik verlegde mijn blik weer naar Sam en Jim die zich van geen kwaad bewust leken. En toen ineens – als de spreekwoordelijke donderslag bij een heldere hemel – zag ik mijn jongens door de ogen van die andere moeder. Ze moesten zo onnoemelijk veel groter zijn dan de baby die ze voortduwde in de wagenbak. Wildemannen waren het. Bosduivels met rode konen en donkere vegen op hun gezichten die je zou kunnen verwarren met bewust aangebrachte camouflagestrepen.

‘Het spijt me dat mijn kinderen zo onbezonnen zijn,’ zei ik tegen de vrouw toen ik haar passeerde.

Ze zweeg wederom. Ik voelde haar minachting. In het voorbij gaan wierp ik een blik op haar baby die tevreden lag te slapen zonder zich bewust te zijn van de wereld om hem heen. Ik voelde een steek in mijn onderbuik ter hoogte van mijn baarmoeder. Vervolgens keek ik weer naar Sam en Jim die inmiddels – ogenschijnlijk zonder reden – tegen een boom stonden te meppen met die verrekte stokken. Het voelde nog maar zo kort geleden dat ik ze als pasgeborenen in mijn armen had gehouden. Was de tijd me werkelijk als fijn zand door de vingers gegleden?

Voordat ik die avond zelf naar bed ging, sloop ik de slaapkamer van mijn zoons in. De jongste was gebroederlijk bij de oudste in bed gekropen met zijn poezenknuffel onder zijn arm. Ik kon een glimlach niet onderdrukken en trok de deken nog iets verder over hen heen. Voorzichtig streelde ik door hun blonde haren die ik zo-even zorgvuldig had gewassen. En toen ik vervolgens hun voorhoofden kuste, snoof ik hun zachte, zoete lijfgeur op. Zo groot als ze vanmorgen leken in het bos, zo klein waren ze nu. Voor een fractie van een seconde kon ik de baby’s weer in hen zien die ik had gevoed, gewiegd en getroost. Zonder het te merken was ik met hen meegegroeid.

Delen:

1 Reactie

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.